Column geschreven door Sander de Hosson in het Dagblad van het Noorden van 6 juli 2017
Ineens sta ik met tranen in de ogen op de verpleegafdeling. Twee coassistenten flankeren mij. Ik zie dat mijn emotie hen niet ontgaan is. Ze horen mijn gebroken stem als ik sterkte zeg.
Uiteraard raak ik weleens geëmotioneerd tijdens mijn werk. Maar niet eerder was het mij direct aan te zien. Het overschreed voor het eerst een kennelijk bestaande thin line.
Het is een nogal uitzonderlijke situatie. Ik ben in het begin van de avonddienst geroepen bij een gecompliceerde situatie. Een patiënte klaagt over snel toenemende benauwdheid die veroorzaakt wordt door een zeldzaam neurologisch ziektebeeld waarbij haar ademhalingsspieren uitvallen. Het beklemmende van de situatie is haar volledig bewustzijn, waardoor ze alles meemaakt. Ik zie dat aan het puzzelboekje op de rand van het bed dat half ingevuld is. Er is geen zinnig medicijn om dit proces te remmen. Mijn collega’s hebben een opname in het hospice geregeld, maar het ziektebeeld verloopt zo explosief dat de tijd om daarheen te gaan ontbreekt. Er rest niets dan morfine om de benauwdheid te remmen. Totdat ook dat niet meer voldoende werkt: tot nu. Als ik binnenloop bij de voor mij onbekende patiënte en haar dochters een hand geef, schrik ik. Ik blijk een van de dochters van vroeger te kennen. We hebben intensief samengewerkt in een bestuur in mijn studententijd. In seconden zie ik de glimp en fragmenten uit het mooie leven dat ver achter ons ligt. Wanhoop. Er is geen tijd. Er moet gehandeld worden. Ik zie dat ze heftig benauwd is. Haar lippen tuiten in het zuurstofmasker dat heen en weer beweegt bij elke ademstoot. Er staat wanhoop in de ogen van haar dochters. Ik vertel haar dat ik haar bewustzijn moet verlagen. Om niet te stikken. Ze reageert er amper op, maar de dochters knikken. ,,Doe wat, in godsnaam’’, zegt de vriendin van vroeger. Ik sta op en ren naar de verpleegpost. De deur van het kamertje slaat met een klap open. Het boeit me niet. Ik voel dat mijn hart bonst in mijn keel. Ik werk met de verpleegkundige, de spuit, vloeistof, snelheid. We controleren elkaar. De coassistenten volgen zwijgzaam in mijn spoor.
Ik heb geen tijd om ze uit te leggen welke afwegingen in korte tijd moeten worden gemaakt. Waarom ik voor welk medicijn kies. Hier moet gezorgd worden dat deze patiënte niet stikt. Een waardige dood gaat nu voor alles. Ik geef opdracht dormicum, een sterke angstremmer, klaar te maken, zowel een pomp als een bolusinjectie. De bolusinjectie is noodzakelijk voor snel effect. Als
ik terugkom op de kamer zie ik in haar ogen hoe nijpend de situatie is. De zussen zitten gebogen bij hun moeder en kruipen dicht tegen haar aan. Ik zie een kluwen van handen aan de andere kant van het bed. Ik controleer het medicijn, de dosering en de spuit. Dan pak ik haar arm waarin de infuusnaald is geplaatst, met een schok draait ze haar hoofd van haar dochters richting het mijne. Onze ogen ontmoeten elkaar kort. Dan zie ik het in haar ogen. Ze beseft wat er gaat gebeuren. Ze knikt. Dan spuit ik de vloeistof in en struikel terug. ,,Dit is het moment om afscheid te nemen’’, zeg ik. Buiten hoor ik een zachte wind om het gebouw waaien. Ik zie hoe de zon zijn kracht verliest. Het raam staat open. De bloemen in de hoek van de kamer wiegen heen en weer op het ritme van de wind. Ik kijk daarnaar, omdat ik niet weet waar ik anders moet kijken. Het is zo’n detail dat bijblijft. Het is muisstil. Het is een voorrecht om deze intimiteit te mogen aanschouwen; haar beide dochters buigen naar voren, het is zo lief te zien dat ze hun moeder zoenen en dat ze haar daarbij overal waar ze maar kunnen proberen te raken. Dan zeilt ze weg. Heel vlot nadat ik de injectie heb toegediend. Binnen een minuut wordt haar ademhaling rustiger. Ze valt in slaap. Tranen.
Na een minuut waarin niemand iets zegt en dat ook niemand deert, neem ik afscheid. Ik steek mijn hand uit naar de dochter. ,,Dankjewel dat je hier vandaag was, Sander.’’ Ze kijkt me strak aan, blijft dat doen en blijft ook mijn hand vasthouden als ik hem terugtrek. Raak. Een voltreffer. Vanuit het niets voel ik ineens wat het met me doet. Tranen. Ik merk dat ik niet eens moeite doe om ze te camoufleren voor mijn jonge collega’s. Daar sta ik dan, een specialist die is gepokt en gemazeld in de palliatieve zorg. Honderden keren heb ik een sterven begeleid. Natuurlijk voel ik mee met de patiënt en de mensen om het bed. Die compassie is inherent aan het kunnen uitvoeren van dit vak.
De dood leerde me met hem om te gaan, professionele afstand te houden van het verdriet dat ik soms meemaakte. Al snel merkte ik dat dat geen goede zorg bracht; juist het hanteren van de menselijke maat in de laatste fase maakt goed hulpverlenerschap mogelijk. Er ontstond een compromis: professionele nabijheid, een begrip dat zich moeilijk laat omschrijven, maar voor een ieder die het toestaat is het herkenbaar. Pas na dat compromis leerde ik omgaan met al die slechtnieuwsgesprekken, palliatieve sedatie en de dood. Nu raak ik slechts zelden echt geëmotioneerd. Uiteraard raakt een jong overlijden of jonge kinderen aan het bed. Uiteraard raakt de rauwe onomkeerbaarheid van een euthanasie of een acuut sterfgeval. Menselijke maat. Vandaag gaat het een stap verder. Deze ziektegeschiedenis raakt me persoonlijk, het verdriet van iemand die dichterbij staat. Ik lees weleens dat het niet professioneel gevonden wordt dat zorgverleners geëmotioneerd raken. Ik ben het daarmee niet eens. Waar een traan vloeit is compassie en empathie. Het belang van deze eigenschappen zijn niet te onderschatten. Van zorgverleners eisen we terecht de beste zorg, de kennis van laatste wetenschappelijke inzichten en het beheersen van de hoogste precisie als ze ons opereren of behandelen. Maar nadrukkelijk vragen we nog een kwaliteit, misschien is dat wel de allerbelangrijkste: behoud van menselijke maat. De menselijke maat. Ik zal het omarmen, bij mezelf en bij anderen. Helemaal als het dan ineens echt raakt.
Op donderdag 1 februari om 20.00 uur komt Sander de Hosson in de Petrus en Pauluskerk in Loppersum.