Samen op de weg van de hoop
door Riet Bons-Storm
De kaarsrechte weg achter gelaten
paden gezocht door velden van hoop
verdoold in een moeras van twijfel
verstrikt in een oerwoud van vragen
daar… om de bocht valt er licht
er is een herberg in zicht.
Het eerste couplet van een gedicht van Catharina Visser dat Elske Kramer op de mailbom van Maarland zette, een troost voor ons allemaal. Het raakte me en ik ging er over nadenken….
We verlangen allemaal heel erg naar die herberg. Een herberg is een pleisterplaats op een tocht, een plaats om te rusten, een veilige plaats, waar je anderen ontmoet, die ook op reis zijn. Na gerust, gegeten en gedronken te hebben, ga je verfrist weer verder op je reis, samen, soms alleen.
Héél lang liepen we zo op een rechte weg – tenminste zo beleefden we het. Het leven nam zijn loop, we leefden in een vrij land, in een welvaartsstaat. Naar de kerk, dicht bij de ander zitten, samen zingen, de lofzang met het orgel laten rijzen en klinken door het kerkgebouw. Gezellig samen koffiedrinken, een gesprekje: ”Hoe gaat het met jou?”. Gesprekskring, filmavond, leerhuis. Vanzelfsprekend. De weg strekte zich voor ons uit, we maakten plannen om op vakantie te gaan, een mooie tentoonstelling te gaan bekijken, vrienden te bezoeken, naar verre familie met de trein, met een vliegtuig, we begroetten elkaar met een knuffel, een kuise kus, of tenminste met een handdruk. Weinig scherpe hoeken in de weg, vergezichten, ver vooruit.
In ieder leven komen er obstakels, beren op de weg, je moet een scherpe bocht nemen. Je loopt in het donker. Je zit in zorg en verdriet als dat gebeurt, je moet een nieuwe route plannen.
Maar nu ligt ook onze gezamenlijke weg niet meer kaarsrecht voor ons. Obstakels, bordjes Verboden Toegang, bochten en kruisingen zonder ANWB borden.
We proberen bij elkaar te blijven, de elektronica helpt, we maken er het beste van en dat lukt voor een deel! Maar bij velen blijft de twijfel: welke weg moeten we nu inslaan? Waar loopt die weg eigenlijk heen? Hóórt God, die toch altijd te vertrouwen was op onze wegen door het leven, wel naar de duizenden die bidden: “Laat de coronadreiging ophouden, God, breng ons weer dicht bij elkaar”?. Zouden we soms niet vanuit ons hart de regels uit Lied 119 tot God willen zingen: ”Mist Gij onze wereld niet bij Uw duizendtallen?”
Deze tijd brengt ons er toe om dieper na te denken over bidden. Hoort God ons eigenlijk wel? Wie is degene tot wie we ons richten als we bidden? We zoeken troost in mooie gedichten, in wijze woorden, in alles wat ons vertrouwen kan geven dat het weer goed komt. We zoeken naar glimmertjes van hoop, gegronde hoop, niet alleen maar optimisme.
Het helpt ook niet dat het herfst is, de dagen korter worden, het donkerder wordt. Maar we moeten door.
Zolang er mensen zijn op aarde zochten de mensen naar licht, want ze moesten wel doorlopen, ook in het donker, op wegen, dikwijls niet zo goed geplaveid en recht als die waar wij aan gewend waren. Doorlopend zelfs in het donker merkten mensen dat ze aan elkaar hun Vermoeden konden zeggen dat er ergens een Kracht was, een vast punt, dat licht gaf en Licht wás. Ze noemden het ‘God’, elk in hun eigen taal. Wij hier namen de teksten en liederen over die het volk Israël over het Vermoeden maakte en werkten dat verder uit in de millennia die volgden. Maar velen raken toch “verstrikt in een oerwoud van vragen” zoals het gedicht zegt.
Wat we kunnen doen is doorlopen, met elkaar contact houden, twijfelend, struikelend, soms bijna verdwalend, maar samen. Hopend op die bocht waar je ineens licht ziet. Elkaar daarop wijzend: “Daar is een herberg. Daar kun je weer samen eten, samen rustig slapen. Elkaar aanraken, soms zelfs met meer dan je stem”.
Maar een herberg is geen eindstation.
Advent…. Hét feest van verlangen en hoop.
Lopend op onze weg, soms wanhopig, soms “verdoold in een moeras van twijfel” zoals in het gedicht, wijzen we elkaar op een lichtschijnsel: ”Daar, om de bocht is een lichtschijnsel, moed houden, doorlopen!”. Dan is daar een herberg, de Herberg Advent. Het is licht in de herberg, want er brandt vuur. We zeggen tegen elkaar in het spoor van wat ons is overgeleverd: “Dit licht, dit vuur, kun je ‘God’ noemen, het verwarmt ons, versterkt ons nu we zó moe zijn.” In de herberg vertellen we elkaar verhalen, zoals ook verhalen over die man uit Nazaret, lang geleden, Jezus. Zijn leven stond in het teken van verlangen, hoop en vertrouwen: we zijn op weg naar een wereld, waar het zal gaan op de wijze van de God van ons vermoeden, de God van ons vertrouwen: een wereld van vrede en gerechtigheid voor iedereen. Dit vertrouwen op de onzichtbare God had hij rondverteld, laten zien, en zo inspireerde hij de mensen om hem heen en ook ons. Zo krijgen we moed en kracht om straks de herberg weer te verlaten en de weg te vervolgen. Het Vuur verlicht ons van binnen uit, we kunnen helderder zien. We stralen de warmte van het Vuur uit, we houden elkaar op de been, geven onze aandacht aan wie struikelt, dragen wie alleen niet meer verder kan. We houden elkaar vast bij het vertrouwen dat we kracht krijgen uit het Vuur, de Adem van ‘God’ de Onnoembare, die we alleen kunnen aanduiden in verbeeldingen. Zelfs als een Vader of Moeder, die ons bij de hand neemt en leidt naar de volgende herberg.
We moeten onze weg vervolgen. Zie naar elkaar om, schrijf, app, email, zo houd je contact. Laat elkaar weten welke woorden, welke teksten, welke liederen je verhinderen in de afgrond Wanhoop, naast de weg, te vallen. Tot we samen thuiskomen.