Uit uw verborgenheid
door Elske Kramer
Bladerend door de kerstliederen in het liedboek, ter inspiratie voor dit stukje, werd ik getroffen door vijf achtereenvolgende liederen van Sytze de Vries. Een lied kan zoveel dichterbij komen dan een gelezen of gesproken tekst. Heel vaak zijn het de gezongen gebeden die ontroeren en tot troost kunnen zijn.
Sytze de Vries verwoordt in de liederen 500 t/m 504 de kern van de kerstboodschap. Hij neemt ons in lied 500 mee in een gebed tot de verborgene:
“Uit uw verborgenheid voorbij aan onze grenzen, straalt licht en eeuwigheid als daglicht voor de mensen. Uit uw verborgenheid hebt Gij ons aangesproken”.
Die verborgene is als een mysterie, een geheim, een Gij die ontzag en eerbied oproept. Die aanwezigheid in het verborgene reikt te ver voor ons bevattingsvermogen, wij kunnen er niet bij.
Wat is zijn naam? In dit lied blijft ook zijn naam verborgen. Hij, die wij God noemen, wil altijd bij ieder mens zijn, zonder onderscheid en wil niet vanuit een mysterieus universum op ons neerzien.
“Hij heeft zijn heil gezocht bij de mensen hier en heden en zaait nieuwe dromen, zolang het donker duurt”.
Hoe donker kan het zijn? Daarover gaat het in lied 502 vers 2:
“Mensen nameloos verstoken van elk licht, de hemel doof, geen God te zien, geen droom en alle toekomst dicht, geen woord, geen vergezicht”.
Bijzonder dat dit vers is opgenomen in een kerstlied. Toch lijkt mij dit de kern van de kerstboodschap: er is een kind op komst zoals door God bedoeld. Dit kind zal zich later volledig inzetten voor de meest kwetsbare mensen en voor ons een blijvend voorbeeld betekenen.
Hoe donker kan het ook zijn voor de mensen uit Ter Apel. Voor hen geen warm welkom, geen bed, maar koude nachten buiten. Hun toekomst dichtgetimmerd door bureaucratische regeltjes en van hot naar her versjouwd.
Van dichtbij hebben we een aantal van hen meegemaakt in Zeerijp. Schrijnende verhalen hoorden we over hun gevaarlijke overtocht en het vreselijke gemis van hun familie. We hebben ook plezier gemaakt met zestien jongemannen op het strandje van Delfzijl. Als een stel uitgelaten jonge honden dartelden ze met blote voeten door het zand.
Twee plaids van Gerry en mij werden aan elkaar geknoopt en nu maar touwtrekken jongens! Na hard trekken en met de hakken in het zand liet de knoop los, iedereen onderuit. Hilarisch! Veel gevoelens zijn voorbijgekomen, frustratie, verontwaardiging over de ellende in Ter Apel, maar vooral een diep gevoel van verbondenheid met elkaar dat me heel lang zal bijblijven.
Ook in moeilijke tijden worden er nieuwe dromen gezaaid over licht in de duisternis. Een belofte van een kind dat komen gaat:
“In dat kind zijt Gij ons naderbij gekomen, nader, nabijer dan we ooit durven dromen” (lied 501 vers 3).
Durven wij nog te dromen in onze donkere tijden van wantrouwen, onverdraagzaamheid, oorlog en een aarde die bezwijkt onder jarenlang misbruik en gebrek aan respect.
Kunnen wij de ruimte zoeken om ons met hart en ziel open te stellen om die liefdevolle nabijheid te ervaren, dwars door onze onzekerheden en verdrietigheden heen?
In al deze liederen klinkt het verlangen door naar vrede en gerechtigheid, het licht, het lied en het verlangen om de zegen met elkaar te delen.
Delen met elkaar, wij kunnen niet zonder.
In lied 504 komen Maria en Jozef uit de schaduw in het volle licht te staan. Een goddelijk kind is geboren. Er wordt muziek gemaakt: een engel blaast op de bazuin, er wordt gespeeld op fluiten, harpen en trommels en er wordt gezongen:
“Jozef haalt zijn harp van stal, Maria slaat de tamboerijn, de hartenklop van deze dag laat zij ons horen, slag na slag” (en dat vanuit haar kraambed!).
Wat zijn ze opgelucht en blij om dit kind van de belofte.
Een happy end? Nee, een hoopvol nieuw begin!