Pinksteren
Ik zit aan mijn bureau. Voor mij ligt een stapel met blaadjes, volgeschreven met overtuiginkjes en ideeën. Stuk voor stuk preekjes in de dop. Mijn geloofspapieren. Opeens gaat het raam open, opeens vliegt de deur open. Een golf warme wind waait door de kamer, wervelt om mij heen en blaast al mijn blaadjes de lucht in. Daar gaan ze, ze fladderen op de stroom van de wind door open deur en open raam heen naar buiten. En ik, ik ren er achter aan: mijn geloofspapieren, roep ik uit.
In mijn blinde haast bots ik tegen iemand aan, een jongen met een baardje. Hij heeft een papiertje in zijn hand. Hier staat Jezus op, zegt hij, dat is een coole gast man, sick! Jij bent toch van de kerk?! Ach, zeg ik, ik kom ook wel eens op het voetbalveld. Nee man, jij bent van de kerk! Jullie zouden iets met die Jezus moeten gaan doen, dat is echt iets voor jullie! Dan kom ik ook eens langs.
Ik ren verder achter mijn geloofspapieren aan. Zingeving, roept iemand naar mij, vanaf de overkant van de straat. Ze heeft een briefje in de hand en staat er mee te zwaaien: zingeving! Daar zou ik wel eens iets van willen weten, zou je daar met mij over willen praten? Alles heb ik, maar ik mis iets. Wil je samen met mij zoeken? Ik zie dat jij ook op zoek bent, ik zie het aan je ogen. Jij bent toch van de kerk? Ach, zeg ik, maar ik kom ook wel eens in de kroeg. Maak niet uit waar, zegt ze.
Dan zie ik weer een papiertje voorbij komen. Ik ren er achter aan, struikel en val hard op mijn gezicht. Een grote tong likt over mijn wang. Gaat het, mister? Ik kijk op in de bloeddoorlopen ogen van een vechthond, aan de lijn van zijn even afschrikwekkende baas. Gaat het mister? vraagt hij. Ik ken jou wel, jij bent van de kerk. Dat is niets voor mij, niets voor mijn soort mensen. Oké hoor, dat er een kerk is. Want als ik dood ben, wil jij dan mijn begrafenis doen? Als je mij maar niet de hemel in prijst! Een harde, droge lacht komt uit zijn mond. Hij pakt mij onder mijn armen, zet mij overeind en met een zakdoekje maakt hij mijn gezicht schoon. Hier, je papiertje, zegt hij. Ik kijk wat er op staat: Barmhartige Samaritaan.
Opeens ben ik weer aan het rennen en word met gemak ingehaald door een man nog ouder dan ik. Hij grist een van mijn geloofspapieren uit de lucht en leest het voor: Ik geloof wel dat er iets is, maar ik weet het echt niet zeker. Weet jij het wel, vraagt hij. Kijk daar wil ik nou eens met je over praten. Jij bent toch van de kerk?! Hijgend breng ik uit: maar ik doe ook wel eens aan hardlopen. Nou ja hard lopen, zegt hij; maar zeg eens, die kerk, kun je daar eigenlijk zomaar binnenlopen. Met die dikke deur en die hoge drempel en die rare liedjes. Die hoef ik niet zo, maar ik wil wel eens met je praten en bidden. Ja eigenlijk wil ik bidden, dat doe ik wel eens maar tegen wie eigenlijk. Weet jij dat misschien? Hier, je briefje en tot later!
Opeens schrik ik wakker. Ergens luidt een klok. Het is Pinksteren.
ds Tjalling Huisman