Roepen uit de diepte
De verslagenheid, de verwarring, alles omvergegooid.
Je hele leven ondersteboven gezet, crisis, donker waarin je niets kunt zien.
Blind geslagen ben je.
Geen houvast aan alle tradities waarin je bent opgevoed.
Alle overtuigingen waarin je je veilig waande, geen waarde meer.
Door duister en pijn en wanhoop ga je, kruipend als een kind.
Keer U tot mij en wees mij genadig,
ik ben alleen en ellendig.
Mijn hart is vol van angst,
bevrijd mij uit mijn benauwenis –
(Psalm 25)
Angst en wanhoop en duisternis,
als mensen om je heen je laten vallen.
Ontgoocheling, als de ander die het goed bedoelt, tegenvalt.
Als woorden van troost alleen nog maar klinken als
tegeltjeswaarheden, die stukvallen op de steenharde grond van het bestaan.
Als je niets meer vindt van jezelf dan dat je het niet waard bent om te leven.
Is iedereen niet beter af zonder jou?
Je voelt alleen nog maar het sterven van alles in je en om je heen.
Je voelt alleen nog maar pijn die niet te verdragen is.
En God, de god van de geloofswaarheden.
De god die een plaats had in wat ooit je leven was.
Die god is in stukken gevallen.
Als een kostbaar beeld dat door een aardbeving van de schoorsteenmantel gevallen is.
In duizend stukken gevallen, niet meer te lijmen, niet meer te rijmen, waardeloos geworden.
Een donkere leegte.
Dan onverwacht, kijk je in de ogen God achter god, God achter beelden.
De liefde van het leven zelf.
Diepe grondtoon onder alle wanhoop, angst, duisternis is : Ik heb jou lief, je bent mijn mens.
Misschien hoor je er niets van,
misschien voel je het niet zo,
misschien zie je het niet, maar:
Kostbaar in mijn ogen ben je.
Jou koester ik.
Jou houd ik vast.
Hoe diep je ook valt, jou zal ik nooit laten vallen.
Ds Tjalling Huisman