Je zit samen met je collega te overleggen over kerkelijke zaken als Startzondag, De kerk draait door, belijdenis en de bel gaat. Aan de deur iemand die je niet kent. Hij zegt dat hij hulp nodig heeft, ten einde raad is hij. En even later zitten je collega en jij samen met die ander te overleggen. Startzondag, De kerk draait door, belijdenis – het is allemaal aan de kant geschoven door de aanwezigheid van iemand die zegt hulp nodig te hebben. Door een ongelukkig toeval is hij op straat terecht gekomen, zijn bezittingen zijn gestolen. Van zijn laatste geld heeft hij matje en slaapzak gekocht, waarmee hij al weken ergens in de open lucht overnacht. Hij wil geen geld, hij wil werk. Hij wil geen eten, hij wil wel koffie. Koffie, eten, geld – dat is nog te doen. Werk hebben wij genoeg, maar niet tegen betaling. Moet je zijn verhaal geloven? Zijn ogen en zijn hele houding stralen oprechtheid en wanhoop uit, maar zijn verhaal kent vele leemten.
De volgende dag komt hij volgens afspraak terug. Dus toch?
We hopen en denken van wel.
Opeens merk je dat je als domie echt wel voor sommige mensen een toevluchtsoord bent. Tegelijk ben je daarin kwetsbaar, want je zult iemand niet zo snel kritisch gaan bevragen. Als domie vraag je niet zo snel naar verificatie, je denkt eerder mee met degene die hulp vraagt. Je handelt met een pastorale blik.
Maar dat geeft je misschien ook ruimte om dingen op te merken die een ander niet ziet. Want de officiële instanties die we te hulp roepen laten het een voor een afweten.
En wij, wij hopen en wachten af….
Domie Tjalling